De prejudiciële vraag heeft betrekking op het verschil in
behandeling tussen belastingplichtigen die op private titel inkomsten en opbrengsten uit roerende kapitalen innen naargelang die van Belgische of van buitenlandse - te dezen Franse - oorsprong zijn, in zoverre de in het geding zijnde bepalingen, door het voordeel van de verrekening van het forfaitaire gedeelte van bui
tenlandse belasting (hierna : het FGBB) met de door de laatstgenoemden verschuldigde belasting uit te sluiten wanneer de genoemde inkomsten niet aan de voorwaarden
...[+++] van artikel 285 van het WIB 1992 beantwoorden, ertoe leiden dat zij op die belastingplichtigen een zwaardere fiscale druk laten rusten dan die welke op de eerstgenoemden wordt uitgeoefend.
La question préjudicielle porte sur la différence de traitement entre contribuables percevant à titre privé des revenus et produits de capitaux mobiliers suivant que ceux-ci sont d'origine belge ou d'origine étrangère - en l'espèce, française - en ce que les dispositions en cause, en excluant le bénéfice de l'imputation de la quotité forfaitaire d'impôt étranger (ci-après : la QFIE) sur l'impôt dû par les seconds lorsque lesdits revenus ne répondent pas aux conditions de l'article 285 du CIR 1992, aboutissent à faire peser sur ces contribuables une pression fiscale plus lourde que celle exercée sur les premiers.