Aldus moet de Centrale Vrijzinnige Raad de bevoegdheid worden opgedragen om het rechtskarakter te bepalen van de band die hij met zijn afgevaardigden zal hebben in het kader van morele dienstverlening, en bijgevolg om te bepalen welk type van bezoldiging en pensioen ze zullen genieten, waarbij de Staat alleen tot plicht heeft een en ander ten laste te nemen.
Il doit ainsi revenir au Conseil central laïque le pouvoir de déterminer la nature juridique de la relation qu'il aura avec ses délégués, dans le cadre de l'assistance morale et, dès lors, de fixer le type de rémunération et de pension dont ils bénéficieront, l'État ayant pour seul devoir la prise en charge de celles-ci.