De in het geding zijnde bepaling roept een verschil in behandeling in het leven tussen, enerzijds, de personen bij wie door middel van een ademanalyse een alcoholconcentratie wordt gemeten van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht en, anderzijds, de personen bij wie een alcoholconcentratie wordt gemeten van ten minste 0,22 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht, doordat enkel de eerste categorie van personen beschikt over een recht op een tegenexpertise door middel van een bloedproef.
La disposition en cause fait naître une différence de traitement entre, d'une part, les personnes chez qui une analyse de l'haleine révèle une concentration d'alcool d'au moins 0,35 milligramme par litre d'air alvéolaire expiré et, d'autre part, les personnes chez qui une analyse de l'haleine révèle une concentration d'alcool supérieure à 0,22 milligramme mais inférieure à 0,35 milligramme par litre d'air alvéolaire expiré, en ce que seule la première catégorie de personnes dispose du droit à une contre-expertise sous la forme d'un prélèvement sanguin.