De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de bestaanbaarheid, met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, van artikel 1, 3°, eerste lid, van artikel 3 (« Overgangsbepalingen ») van de wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels (hierna : de wet van 14 juli 1976), in die zin geïnterpreteerd dat de vroegere artikelen 1453 en 1463 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn op de echtgenoten die, vóór de voormelde wet, d
e tot de aanwinsten beperkte gemeenschap hadden aanvaard, met als gevolg dat de uit de echt gescheiden vrouw die niet binnen
...[+++]drie maanden en veertig dagen na de echtscheiding de gemeenschap heeft aanvaard, wordt geacht daarvan afstand te hebben gedaan, terwijl de uit de echt gescheiden man zijn rechten in de gemeenschap van rechtswege verkrijgt.Le juge a quo interroge la Cour sur la compatibilité, avec le principe d'égalité et de non-discrimination, de l'article 1, 3°, alinéa 1, de l'article 3 (« Dispositions transitoires ») de la loi du 14 juillet 1976 relative aux droits et devoirs respectifs des époux et aux régimes matrimoniaux (ci-après : la loi du 14 juillet 1976), interprété en ce sens que les articles 1453 et 1463 anciens du Code civil sont applicables aux époux qui avaient adopté,
avant la loi précitée, la communauté réduite aux acquêts, avec pour conséquence que la femme divorcée qui n'a pas, dans les trois mois et quarante jours après le divorce, accepté la communaut
...[+++]é, est censée y avoir renoncé alors que l'homme divorcé est investi de plein droit de ses droits dans la communauté.