De prejudiciële vraag stelt de vraag naar de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, van het verschil in behandeling dat zou worden gemaakt tussen de asielzoeker
s die een procedure hebben opgestart in een welbepaalde taalrol, enerzijds, die het behoud va
n die taal in hoger beroep hebben gevorderd op het ogenblik van de invoering van de nieuwe wet, anderzijds, en de Belgische b
urgers en in België ...[+++]gevestigde vreemdelingen in hun betrekkingen met de administratieve overheid.
La question préjudicielle pose la question de la compatibilité avec les articles 10 et 11 de la Constitution lus en combinaison avec l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme, de la différence de traitement qui serait opérée entre les demandeurs d'asile ayant entamé une procédure dans un rôle linguistique déterminé, d'une part, ayant postulé le maintien de cette langue en degré d'appel au moment de l'intervention de la loi nouvelle, d'autre part, et les citoyens belges et étrangers établis en Belgique dans leurs rapports avec l'autorité administrative.