2. Wat is het concrete effect op de anciënniteit van de leden van het onderwijzend personeel van de toepassing van het voornoemde artikel 4 met betrekking tot de tenuitvoerlegging van artikel 5bis van de wet van 16 juni 1970, en meer bepaald het volgende lid: "Indien de betrokkene, tijdens een gedeelte of het geheel van de duur va
n zijn studies, een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend die in aanmerking komt voor het berekenen van een pensioen in een van de Belgische of buitenlandse stelsels van sociale zekerheid of, indien hij, ten opzichte van een van die stelsels, de duur van zijn studies door persoonlijke stortingen heeft gevalideerd,
...[+++] wordt het gedeelte van dit pensioen dat beantwoordt aan de met de studieperiode samenvallende diensten of dat voortvloeit uit de uitgevoerde validering, afgetrokken van de pensioenverhoging die het gevolg is van de bonificatie".2. Par ailleurs, pourriez-vous me préciser l'effet concret pour l'ancienneté des membres du personnel de l'enseignement de l'article 4 en question sur la mise en pratique de l'article 5bis de la loi du 16 juin 1970, et plus particulièrement l'alinéa suivant: "Si pendant tout ou partie de la durée d
e ses études, l'intéressé a exercé une activité professionnelle qui entre en ligne de compte pour le calcul d'une pension dans un des régimes belges ou étrangers de la sécurité sociale, ou s'il a validé, à l'égard d'un de ces régimes, la durée de ses études par des versements personnels, la part de cette pension qui correspond aux services coïn
...[+++]cidant avec la période des études ou qui découle de la validation effectuée, est déduite de l'accroissement de pension résultant de la bonification".