Met de tweede prejudiciële vraag beoogt de verwijzende rechter te vernemen of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in de interpretatie dat zij betrekking heeft op alle straffen in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met inbegrip van boeten opgelegd door de Europese Commissie krachtens de verordening nr. 1/2003 in het kader van inbreuken begaan op de artikelen 101 en 102 van het VWEU, die fiscaal bijgevolg niet als beroepskosten aftrekbaar zouden zijn.
Le juge a quo souhaite savoir, par la seconde question préjudicielle, si la disposition en cause est compatible avec le principe d'égalité et de non-discrimination dans l'interprétation selon laquelle elle concerne toutes les peines au sens de l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme, y compris les amendes infligées par la Commission européenne en vertu du règlement n° 1/2003 dans le cadre d'infractions aux articles 101 et 102 du TFUE qui ne seraient, partant, pas déductibles fiscalement comme frais professionnels.