1° het familiale karakter van de landbouwbedrijven, wat inhoudt dat het bedrijfshoofd en zijn gezin, wat de betrokken productie betreft, economisch zelfstandig zijn, de beslissingen treffen, het beheer controleren en hoofdzakelijk zelf het kapitaal en de arbeidskracht inbrengen door de inzet van arbeidskrachten die gelijkgesteld worden met het bedrijfshoofd en zijn aanverwanten in de eerste of de tweede graad;
1° le caractère familial des exploitations agricoles, selon lequel, pour la production concernée, le chef d'exploitation et sa famille sont indépendants économiquement, prennent les décisions, contrôlent la gestion et fournissent l'essentiel du capital et du travail par l'utilisation d'une main d'oeuvre assimilée au chef d'exploitation et à ses parents aux premier et deuxième degrés;