De r
echtspraak heeft de besluiten getrokken uit de opheffing van 3 van artikel 100 van de wet van 9 augustus 1963 (ingevolge artikel 3-84, 3, van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk wetboek) en heeft opgemerkt dat het koninklijk besluit van 23 april 1964, waarbij destijds nadere regelen werden
vastgelegd voor het vaststellen van de honorarium- en kostenstaten bij een expertise een waardevolle basis kon zijn, doch dat dat daarom nog niet betekende dat artikel 982 van het Gerechtelijk wetboek niet moest worden nageleefd
...[+++].
La jurisprudence a tiré les conclusions de l'abrogation du 3 de l'article 100 de la loi du 9 août 1963 (en vertu de l'article 3-84, 3, de la loi du 10 octobre 1967 contenant le Code judiciaire) en observant qu'on pouvait trouver des références judicieuses dans les modalités de détermination des états d'honoraires et frais d'expertise qui avaient été naguère prescrites par l'arrêté royal du 23 avril 1964 mais qu'on ne pouvait pas pour autant ne pas se conformer au prescrit de l'article 982 du Code judiciaire.