28. onderstreept dat wederzijds vertrouwen de voornaamste voorwaarde is voor effectieve samenwerking tussen toezichthouders; tekent wat dat betreft opnieuw krachtig verzet aan tegen de mogelijkheid voor aan toezicht onderworpen instellingen om de toezichthouder te kiezen die hun het beste uitkomt, aangezien dit ertoe zou leiden dat regelgeving en toezicht in snel tempo worden gereduceerd tot het laagst mogelijke niveau, waarbij met elkaar concurrerende toezichthouders vanzelfsprekend zouden trachten informatie voor elkaar verborgen te houden, terwijl juist naar het tegendeel moet worden gestreefd;
28. souligne que la confiance mutuelle est la condition sine qua non d'une coopération efficace entre organismes de surveillance; se déclare fermement opposé, dans ce contexte, à ce que les établissements soumis à surveillance soient autorisés à choisir le surveillant qui leur convient car cela déboucherait sur un nivellement par le bas, cependant que les surveillants en concurrence seraient tentés de ne pas partager l'information, ce qui n'est assurément pas ce qu'il faut;