Het Hof heeft gewezen op het volgende : « Wanneer de wetgever het mogelijk maakt dat gegevens in verband met de persoonlijke levenssfeer het voorwerp uitmaken van geheime maatregelen, die aan de controle van de betrokken personen alsook van het publiek ontsnappen, dan moet de wet zelf, in tegenstelling tot de administratieve praktijk waarmee zij gepaard gaat, de omvang van de aan de bevoegde overheid toegekende beoordelingsbevoegdheid vrij duidelijk definiëren — rekening houdend met het nagestreefde doel — om het individu op gepaste wijze tegen willekeur te beschermen.
Ainsi a-t-elle rappelé que « Lorsque le législateur permet que des données qui concernent la vie privée fassent l'objet de mesures secrètes, la loi elle-même — par opposition avec la pratique administrative dont elle s'accompagne — doit définir l'étendue du pouvoir d'appréciation de l'autorité compétente avec assez de netteté — compte tenu du but poursuivi — pour fournir à l'individu une protection adéquate contre l'arbitraire.