De Raad van State benadrukt in zijn advies nr. 32.967/2 dat als de omkering van de bewijslast behouden blijft « de vermoedens die deze omkering van de bewijslast mogelijk maken niet gewichtig, precies en met elkaar overeenstemmend behoeven te zijn aangezien dan de algemene regel zou gelden maar voor het allerminst relevant genoeg en degelijk moeten zijn » (Raad van State, stuk Kamer, nr. 50-1578/002, blz. 9).
Le Conseil d'État souligne dans son avis nº 32.967/2 que si l'on maintient ce renversement de la charge de la preuve, « il importe que les présomptions qui l'autorisent soient, non pas graves, précises et concordantes, ce qui reviendrait à rétablir la règle générale, mais, à tout le moins, suffisamment pertinentes et solides » (Conseil d'Etat, doc. Chambre, nº 50-1578/002, p. 9).