Het bezit van staat werd bij artikel 7 van de wet van 1 juli 2006 als grond van niet-ontvankelijkheid van de vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap ingevoerd teneinde « de gezinscel van het kind zoveel mogelijk te beschermen door eensdeels het bezit van staat te behouden die overeenstemt met de situatie van een kind dat door iedereen werkelijk als het kind van zijn ouders wordt beschouwd, ook al strookt dat niet met de biologische afstamming, en anderdeels door termijnen te bepalen voor het instellen van de vordering » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-0597/026, p. 6, en DOC 51-0597/032, p. 31).
La possession d'état a été érigée par l'article 7 de la loi du 1 juillet 2006 en fin de non-recevoir de la demande en contestation de la présomption de paternité afin de « protéger autant que possible la cellule familiale de l'enfant en maintenant, d'une part, la possession d'état qui correspond à la situation d'un enfant considéré par tous comme étant véritablement l'enfant de ses parents même si cela ne correspond pas à la filiation biologique, et d'autre part, en fixant des délais d'action » (Doc. parl., Chambre, 2004-2005, DOC 51-0597/026, p. 6, et DOC 51-0597/032, p. 31).