Aangezien de wetgever heeft geoordeeld dat het afstammingsrecht en het vermoeden van vaderschap wijzen op bloedbanden die normaal bestaan, of biologisch gezien kunnen bestaan, heeft hij het niet nodig geacht de bepalingen terzake te wijzigen.
Le législateur ayant jugé que le droit de la filiation, et la présomption de paternité, étant le reflet de liens de sang qui normalement existent ou pourraient exister biologiquement, il n'a pas vu la nécessité de les modifier.