5. Elke lidstaat beperkt, met inachtneming van zijn grondwettelijke bepalingen en zijn staatsinrichting, het aantal erkende betaalorganen tot het kleinste aantal dat nodig is voor een in administratief en boekhoudkundig opzicht bevredigende afwikkeling van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde uitgaven.
5. Chaque État membre limite, compte tenu de ses dispositions constitutionnelles et de sa structure institutionnelle, le nombre de ses organismes payeurs agréés au minimum nécessaire pour que les dépenses visées aux articles 2 et 3 soient effectuées dans des conditions administratives et comptables satisfaisantes.