Hoofdstuk 5 heeft betrekking op het rechterlijk gewijsde en maakt definitief een einde aan het absoluut gezag van het rechterlijk gewijsde in strafzaken ten aanzien van latere burgerlijke rechtsvorderingen, vermits dit gezag voortaan slechts als vermoeden van waarheid geldt en vermits het vatbaar is voor tegenbewijs (artikelen 11 en 12).
Le chapitre 5 a trait à la chose jugée, mettant fin définitivement à l'autorité absolue de la chose jugée au pénal par rapport aux actions civiles ultérieures, puisque cette autorité n'est plus qu'une présomption susceptible de preuve contraire (articles 11 et 12).