« Worden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de artikelen 6.1, 6.3 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, geschonden door de bepalingen die zijn vervat in het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934, bekrachtigd door de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, die, in geval van veroordeling van een beklaagde wegens bankbreuk, oplichting, uitgifte van cheques zonder dekking, tot een gevangenisstraf van ten minste drie maanden, zelfs voorwaardelijk, voorzien in een verbod tot uitoefening van de functie van zaakvoerder van een personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid of van bestuurder van een naamloze vennootschap, doordat :
« Les dispositions contenues dans l'arrêté royal n° 22 du 24 octobre 1934, confirmées par la loi du 4 août 1978 de réorientation économique, qui prévoient, en cas de condamnation d'un prévenu du chef de banqueroute, escroquerie, émission de chèque sans provision, à une peine d'emprisonnement même conditionnelle d'au moins trois mois, une interdiction d'exercer la fonction de gérant d'une société de personnes à responsabilité limitée ou d'administrateur de société anonyme violent-elles les articles 10 et 11 de la Constitution, lus en combinaison avec les articles 6.1, 6.3 et 11 de la Convention européenne des droits de l'homme, en ce que :