In de huidige stand van zaken wordt de Grondwet zo geïnterpreteerd dat, voor de rechterlijke wereld, het natrekken van een verklaring die er op zou kunnen wijzen dat een minister een misdrijf heeft gepleegd, als zodanig een belangrijke daad van opsporing vormt en er onvermijdelijk toe leidt dat de zaak bij de Kamer aanhangig wordt gemaakt (Gedr. St., Kamer, 96/97, nr. 832/5, blz. 3 - opmerking van de heer Landuyt, mede-indiener van het voorstel).
Dans l'état actuel des choses, la Constitution est interprétée en ce sens que, pour le monde judiciaire, la vérification d'une déclaration qui pourrait indiquer qu'un ministre a commis une infraction, constitue, en tant que tel, un acte d'information important et entraîne immédiatement la communication du dossier à l'Assemblée (doc. Chambre, 96/97, nº 832/5, p. 3, intervention de M. Landuyt, co-auteur de la proposition).