Daaruit blijkt eveneens dat de vordering tot betwisting van vaderschap, ondanks het ononderbroken karakter van het bezit van staat van het kind ten aanzien van de echtgenoot, niet onontvankelijk werd verklaard op grond van artikel 318, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, wegens het onduidelijke karakter van dat bezit van staat.
Il en ressort également que l'action en contestation de paternité n'a pas été déclarée irrecevable sur la base de l'article 318, § 1, du Code civil, malgré le caractère continu de la possession d'état de l'enfant à l'égard du mari, en raison du caractère équivoque de cette possession d'état.