Ten eerste bepaalt artikel 52, § 2, 4°, § 3, 3° en § 4, 3° van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen dat «wanneer de vreemdeling, binnen een maand na de verzending geen gevolg heeft gegeven aan een oproeping of een verzoek om inlichtingen en daarvoor geen geldige reden kan opgeven», zijn aanvraag onontvankelijk kan verklaard worden of het nu in eerste instantie bij de Dienst vreemdelingenzaken of in beroep bij de commissaris-generaal plaatsvindt.
Premièrement, les articles 52, § 2, 4°, § 3, 3° et § 4, 3° de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers disposent que si le candidat réfugié «ne donne pas suite, sans motif valable, à une convocation ou à une demande de renseignements dans le mois de son envoi», il peut en résulter l'irrecevabilité de la demande d'asile; que ce soit en premier instance auprès de l'Office des étrangers ou en recours auprès du commissaire général.