Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 19
89 Bij vonnis van 9 december 2015 in zake B. C. tegen M. H., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 december
2015, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 572bis, 3°, van het Gerechtel
ijk Wetboek, dat de feitelijk samenwonenden duidelijk van het toepassingsgebied ervan uitsluit, niet met name de artikelen 10 en 11 va
...[+++]n de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met andere supranationale wetsbepalingen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het aan de inmiddels gescheiden feitelijk samenwonenden de mogelijkheid ontzegt om toegang te krijgen tot één enkele rechter, namelijk de familierechtbank, aangezien zij zich, behoudens in het betwiste geval van samenhang, tot diverse rechtscolleges dienen te wenden naar gelang van het onderwerp van de verschillende tussen hen ingestelde vorderingen, hetgeen kennelijk nadelig voor hen is en een discriminatie tussen de gezinnen kan doen ontstaan naargelang zij uit gehuwde partners, wettelijk samenwonenden of feitelijk samenwonenden zijn samengesteld, in een tijd waarin de feitelijke samenwoning een wijdverbreid samenlevingsmodel is, dat zelfs de meerderheid uitmaakt ?Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 198
9 Par jugement du 9 décembre 2015 en cause de B. C. contre M. H., dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 21 décembre
2015, le Tribunal de première instance de Namur, division Namur, a posé la question préjudicielle suivante : « L'article 572bis, 3°, du Code judiciaire, lequel exclut clairement de son champ d'application les concubins de fait, ne viole-t-il pas notamment les articles 10 et 11 de la Constitution, combinés ou non avec d'autres dispositions légales supranationales telle la Convention européenne des droi
...[+++]ts de l'homme, en ce qu'il prive les concubins de fait, désormais séparés, de pouvoir bénéficier d'un accès à un juge unique, étant le Tribunal de la Famille, puisqu'ils doivent s'adresser, sauf l'hypothèse contestée de la connexité, à diverses juridictions en fonction de l'objet des différentes demandes mues entre eux, ce qui leur est manifestement préjudiciable et susceptible de créer une discrimination entre les familles selon qu'elles sont constituées de partenaires mariés, cohabitants légaux ou cohabitants de fait, à une époque où le concubinage de fait est un modèle de vie en commun largement répandu, voire majoritaire ?