« Het betrof in feite de bevestiging van een grondwettelijk beginsel dat ingeschreven stond in de opeenvolgende grondwetten die de Democratische Republiek Kongo gekend heeft sinds wetsverordening nr. 66-343 van 7 juni 1966, de zogenaamde « Bakajika-wet » die zegt dat « de afzettingen van minerale substanties, met inbegrip van kunstmatige afzettingen, ondergrondse wateren en geothermische afzettingen, die zich op het Nationale Grondgebied bevinden, hetzij aan de oppervlakte, in de ondergrond of in de waterlopen, exclusief, onvervreemdbaar en onverjaarbaar eigendom zijn van de Staat ».
« Il s'agissait en réalité de la consécration d'un principe constitutionnel repris dans les différentes constitutions qui ont régi la République démocratique du Congo après l'ordonnance-loi nº 66-343 du 7 juin 1966 dite « la loi Bakajika » qui dit que « les gîtes des substances minérales, y compris les gîtes artificiels, les eaux souterraines et les gîtes géothermiques se trouvant sur la surface du sol ou renfermés dans le sous-sol ou dans les cours d'eaux du territoire national sont la propriété exclusive, inaliénable et imprescriptible de l'État».
