In een eerste prejudiciële vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de voormelde bepaling, zoals ze door het Hof van Cassatie wordt geïnterpreteerd in zijn arresten van 16 april 2004 en 2 mei 2005, in zoverre zij een discriminerend verschil in behandeling in het leven zou roepen ten aanzien van de kinderen die samenleven met hun niet gescheiden vader en moeder en voor wie door de samenwoning nooit rekening is gehouden met de kostprijs van de lasten die op een van de ouders wegen, ook al zijn die lasten niet van fiscale, sociale, professionele of uitzonderlijke aard, ter
wijl de rechter met dergelijke ...[+++] lasten wel rekening zou houden wanneer hij de middelen van de gescheiden vader en moeder inschat en de verhouding waarin zij respectievelijk bijdragen in de financiering van het onderhoudsgeld.Dans une première question préjudicielle, le juge a quo interroge la Cour sur la compatibilité avec les articles 10 et 11 de la Constitution de la disposition précitée, telle qu'elle est interprétée par la Cour de cassation dans ses arrêts des 16 avril 2004 et 2 mai 2005, en ce qu'elle créerait une différence de traitement discriminatoire à l'égard des enfants qui vivent avec leurs père et mère non séparés et pour lesquels il n'est jamais tenu compte, du fait de la cohabitation, du coût des charges qui pèsent sur l'un des parents, même si ces charges ne sont ni fiscales, ni sociales, ni professionnelles, ni exceptionnelles, alors que de telles
charges seraient prises en compte par l ...[+++]e juge lorsqu'il évalue les facultés de pères et mères séparés et la proportion dans laquelle ils interviennent respectivement dans le financement des contributions alimentaires.