De veroordeling van de betrokken Staat wegens de onmogelijkheid voor een kind om te laten vaststellen wie haar vader is, houdt rekening met het recht dat evenzeer op basis van artikel 8 van het Verdrag aan de vermoedelijke vader wordt erkend om geen gedwongen DNA-test te moeten ondergaan.
La condamnation de l'État mis en cause en raison de l'impossibilité pour un enfant de faire établir la paternité qui le concerne tient compte du droit reconnu au père supposé, sur la base, lui aussi, de l'article 8 de la Convention, de ne pas subir de test ADN forcé.