6.4. De verbindingskabels tussen het controleapparaat en de zender moeten zodanig elektronisch zijn beve
iligd, bijvoorbeeld door signaalencryptie, dat in dat deel van het systeem de aanwezigheid van een inrichting wordt aangetoond, die niet noodzakelijk is voor de goede werking van het controleapparaat of die de nauwkeurige werking van het controleapparaat zou kunn
en verhinderen door kortsluiting, onderbreking of wijziging van de elektronische gegevens van de snelheids- en afstandopnemer of door verdubbeling van overigens goedgekeurde
...[+++] inrichtingen, wanneer die inrichting is aangesloten en functioneert.
6.4. Les câbles reliant l'appareil de contrôle à l'émetteur doivent être protégés par contrôle électronique, par exemple par un encryptage des signaux, capable de détecter la présence, à l'intérieur du système, de tout dispositif qui ne serait pas nécessaire au bon fonctionnement de l'appareil de contrôle ou qui risquerait d'en empêcher le fonctionnement précis par court-circuit, interruption ou modification des données électroniques au départ des capteurs de vitesse et de distance, ou par dédoublement de tout autre dispositif approuvé quand ce dispositif est connecté et mis en service.