In dat verband gaf het arrest nr. 96/2012 van 19 juli 2012 van het Grondwettelijk Hof aan dat er een relevant criterium bestond tussen de verzoeker en de tegenpartij voor de Raad van State, om te motiveren dat enkel de eerste een vergoeding kan eisen voor zijn advocatenkosten voor de hoven en rechtbanken, in tegenstelling tot de tweede.
A ce sujet, l'arrêt n° 96/2012 du 19 juillet 2012 de la Cour constitutionnelle a indiqué qu'il existait un critère pertinent entre le requérant et la partie adverse au Conseil d'Etat, pour justifier que seul le premier puisse réclamer une indemnisation pour ses frais d'avocats devant les cours et les tribunaux, contrairement à la seconde.