1. Elke verdragsluitende staat kan, uiterlijk op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op het tijdstip waarop een verklaring bedoeld in artikel 61 wordt afgelegd, een of meer van de voorbehouden bedoeld in artikel 2, lid 2, artikel 20, lid 2, artikel 30, lid 8, artikel 44, lid 3, en artikel 55, lid 3, maken.
1. Tout État contractant pourra, au plus tard au moment de la ratification, de l’acceptation, de l’approbation ou de l’adhésion, ou au moment d’une déclaration faite en vertu de l’article 61, faire une ou plusieurs des réserves prévues à l'article 2, paragraphe 2, à l'article 20, paragraphe 2, à l'article 30, paragraphe 8, à l'article 44, paragraphe 3, et à l'article 55, paragraphe 3.