Reeds in een arrest daterend van 26 mei 1999 stelde het Grondwettelijk Hof dat de regeling voorzien in de artikelen 127 en 128 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst de Grondwet schond, omdat deze voorziet dat de verzekerings
prestatie een eigen goed is van de begunstigde echtgenoot, wanneer beide echtgenoten in gemeenschap van goederen g
ehuwd zijn, waarbij enkel aan het gemeenschappelijk vermogen vergoeding verschuldigd is voor premiebetalingen die de mogelijkheden van dat vermogen kennel
ijk te boven gegaan ...[+++]zouden zijn.
Dans un arrêt rendu le 26 mai 1999, la Cour constitutionnelle avait déjà conclu à l'inconstitutionnalité du régime prévu aux articles 127 et 128 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre en ce qu'il prévoit que la prestation d'assurance est un bien propre à l'époux bénéficiaire, lorsque les deux époux sont communs en biens, qui ne donne lieu à récompense au profit du patrimoine commun que dans la mesure où les versements effectués à titre de primes sont manifestement exagérés eu égard aux facultés de celui-ci.