De wetgever is, bij het in het leven roepen van de voorwaarde van niet-verwantschap, vooral uitgegaan van de idee dat een adoptie, door een van de samenwonenden, van de kinderen van de andere samenwonende die haar zus is, zou kunnen indruisen tegen het belang van het kind aangezien uit een dergelijke adoptie een incestueuze relatie tussen de ouders zou blijken, namelijk een relatie waar er een absoluut huwelijksbeletsel bestaat tussen beide personen waarvoor geen opheffing door de Koning mogelijk is.
En instaurant la condition d'absence de lien de parenté, le législateur est surtout parti de l'idée qu'une adoption, par une des cohabitantes, des enfants de l'autre cohabitante qui est sa soeur, pourrait être contraire à l'intérêt de l'enfant, parce qu'une telle adoption ferait apparaître une relation incestueuse entre les parents, c'est-à-dire une relation qui donne lieu à un empêchement absolu à mariage entre les deux personnes, dont le Roi ne peut dispenser.