Uit de aangehaalde uittreksels uit de parlementaire voorbereiding kan worden afgeleid dat de wetgever met de in artikel 26 van de Faillissementswet vervatte regel wou voorkomen dat de « schuldeisers met een roerende zakelijke zekerheid of een speciaal roerend voorrecht », ofschoon zij principieel het recht behouden om hun schuldvordering ten uitvoer te laten leggen, die tenuitvoerlegging op een ongelegen moment te gelde zouden maken.
Il peut être déduit des extraits cités des travaux préparatoires que, par la règle contenue dans l'article 26 de la loi sur les faillites, le législateur voulait éviter que les créanciers « jouissant d'une sûreté réelle mobilière ou d'un privilège spécial mobilier », bien qu'ils conservent en principe le droit de poursuivre l'exécution de leur créance, ne réalisent cette exécution de manière intempestive.