Het beginsel van het vermoeden van onschuld legt de bewijslast bij het openbaar ministerie, zodat het moet bewijzen dat er geen enkele twijfel bestaat over het feit dat de ten laste gelegde gedragingen gebeurd zijn met het oog op het plegen van een strafbaar feit bedoeld in de artikelen 18, eerste lid, a), of 20, eerste lid, a), van het Verdrag.
Le principe de la présomption d'innocence faisant reposer la charge de la preuve sur le ministère public, c'est à lui d'établir qu'il n'existe aucun doute quant au fait que les comportements reprochés ont été commis afin de réaliser une infraction visée aux articles 18, § 1 , a), ou 20, § 1 a), de la Convention.