In de meeste gefailleerde vennootschappen die zich schuldig hebben gemaakt aan een kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement, kunnen de bestuurders, de zaakvoerders en de personen die met de feitelijke leiding belast zijn, een beroepsverbod oplopen met toepassing van artikel 3bis, § 5, van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 dat daarin is ingevoegd door de wet van 4 augustus 1978. Zij kunnen veroordeeld worden tot betaling van het volledige of gedeeltelijke passief met toepassing van de artikelen 265, 409 en 530 van het Wetboek van vennootschappen (3).
Les administrateurs et gérants et les dirigeants de fait de la plupart des sociétés faillies qui ont commis une faute grave et caractérisée ayant contribué à la faillite sont susceptibles d'encourir une interdiction professionnelle en application de l'article 3bis, § 5, de l'arrêté royal nº 22 du 24 octobre 1934, y inséré par la loi du 4 août 1978 et d'être condamnés à payer tout ou partie du passif en application des articles 265, 409 et 530 du Code des sociétés (3).