De afwezigheid van een beoordelingsbevoegdheid door de Raad van State samen met het feit dat de voorwaarden geen echte en relevante filtering toelaten, betekent dat de werklast van de raad enorm kan worden verhoogd door een toevloed aan vorderingen door verenigingen die voor het ingeroepen collectief belang onvoldoende representatief zijn, zonder dat deze er in de ontvankelijkheidsfase uit kunnen worden gefilterd.
L'absence d'un pouvoir d'appréciation accordé au Conseil d'État conjuguée au fait que les conditions ne permettent pas un filtrage réel et pertinent donnent à penser que la charge de travail du Conseil d'État pourra augmenter dans des proportions énormes à cause d'un afflux d'actions intentées par des associations trop peu représentatives de l'intérêt collectif invoqué, sans que celles-ci ne puissent être filtrées durant la phase de recevabilité.