Omdat er geen eensgezindheid bestaat onder de lidstaten van de Raad van Europa, en het Verdrag inzake de rechten van het kind hierover geen uitsluitsel biedt, heeft het Hof in specie niet geoordeeld dat de leeftijd van 10 jaar als een onredelijk lage leeftijd beschouwd kon worden (22).
Constatant cependant l'inexistence d'une convergence de vue entre les États membres du Conseil de l'Europe, et l'absence d'indication claire de la Convention relative aux droits de l'enfant à ce sujet, la Cour n'estima pas in specie que l'âge de 10 ans pouvait être tenu pour un âge déraisonnablement bas (22).