Naar het oordeel van de Ministerraad treft de wetgever geen verwijt wat het tijdstip en het tempo betreft waarmee het onderscheid wordt weggewerkt : in zijn arrest nr. 53/93 van 1 juli 1993 heeft het Hof gesteld dat het slechts de keuze van een datum door de wetgever zou kunnen afkeuren indien de wetgever zich een « kennelijk onredelijke termijn toemeet », waarvan te dezen geen sprake is.
Le Conseil des ministres estime que le législateur n'a rien à se reprocher en ce qui concerne le moment et le rythme auxquels la distinction est supprimée : dans son arrêt n° 53/93 du 1 juillet 1993, la Cour a déclaré qu'elle ne pourrait critiquer le choix d'une date par le législateur que si celui-ci s'octroyait « un délai manifestement déraisonnable », ce qui n'est pas le cas en l'espèce.