Dit in feite gewezen arrest doet geenszins afbreuk aan de op constante rechtspraak gesteunde administratieve richtlijnen die zijn uiteengezet in de nrs. 24/6 tot 9 en 24/118 van de administratieve commentaar op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) en die betrekking hebben, enerzijds, op het tijdstip waarop de belastbaarheid van een schuldvordering ontstaat en, anderzijds, op het tijdstip waarop het verlies van een schuldvordering naar aanleiding van een faling als vaststaand is aan te merken.
Cet arrêt de fait ne porte en rien préjudice aux directives administratives fondées sur une jurisprudence constante, développées aux nos 24/6 à 9 et 24/118 du commentaire administratif du Code des impôts sur les revenus 1992 (CIR 92) et qui ont trait, d'une part, au moment où la créance acquiert un caractère imposable et, d'autre part, au moment où la perte d'une créance par suite de faillite est à considérer comme certaine.