Aan het Hof worden prejudiciële vragen gesteld over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van die bepalingen, in die zin geïnterpreteerd dat de door de
openbare werkgever geleden schade, wanneer een van zijn personeelsleden het slachtoffer is van een ongeval dat voor vergoeding in aanmerking komt in de zin van die bepalingen, is beperkt tot « de betalingen die zijn verricht zonder tegenprestaties van arbeid te genieten », hetgeen de openbare werkgevers aldus op onderscheiden wijze zou behandelen « naargelang zij dergelijke
schade hebben geleden of andere uitbetalingen heb
...[+++]ben moeten verrichten die zonder het ongeval niet hadden moeten worden verricht, terwijl er in beide gevallen sprake is geweest van het verlies van een voordeel dat wordt bepaald door het vergelijken van de situatie van het slachtoffer vóór en na het schadeverwekkende feit ».La Cour est interrogée sur la compatibilité avec les articles 10 et 11 de la Constitution de ces dispositions, interprétées en ce sens qu
e le dommage subi par l'employeur public lorsqu'un de ses agents est victime d'un accident indemnisable au sens de ces dispositions, est limité aux « montants payés sans bénéficier de prestations de travail en contrepartie », ce qui traiterait ainsi distinctement les employeurs publics « selon qu'ils ont subi un tel dommage ou qu'ils ont dû opérer d'autres décaissements qui n'auraient pas dû l'être sans l'accident alors que, dans les deux cas, il y a eu perte d'un avantage mesuré par la comparaison de l
...[+++]a situation de la victime avant et après le fait dommageable ».