2. « Schendt de gezamenlijke toepassing van de artikelen 101 (zoals het van toepassing is sinds de wijziging ervan bij de wet van 23 maart 2001) en 103 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, in samenhang gelezen met artikel 20 van de cao nr. 77bis, en van artikel 39 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de werknemer die tijdelijk, hetzij op zijn verzoek, hetzij als antwoord op een verzoek van de werkgever, zijn arbeidsprestaties heeft verminderd en wiens overeenkomst zonder een dringende reden of een voldoende reden met onmiddellijke ingang wordt beëindigd, recht zal hebben op een compenserende opzeggingsvergoeding (waarvan de duurtijd we
...[+++]liswaar zal worden berekend alsof hij zijn prestaties niet had verminderd) en op een forfaitaire beschermingsvergoeding, waarvan de bedragen beide zullen worden vastgesteld op basis van het lopende loon dat overeenstemt met zijn verminderde activiteiten, in de interpretatie volgens welke de beschermingsvergoeding moet worden berekend op basis van die [sic ], terwijl de werknemer die zijn prestaties niet heeft onderbroken of zelfs niet heeft verminderd en wiens overeenkomst zonder een dringende reden met onmiddellijke ingang wordt beëindigd, recht zal hebben op een compenserende opzeggingsvergoeding berekend op basis van het loon dat overeenstemt met voltijdse arbeid en waarvan het bedrag klaarblijkelijk automatisch nog steeds ten minste hetzelfde of meer zal zijn dan de cumulatie van de twee vergoedingen (opzeggingsvergoeding en beschermingsvergoeding) waarop eerstgenoemde aanspraak kan maken, wanneer die werknemers bij de aanvang een gelijkwaardig basisloon hadden en een gelijkwaardige dienstanciënniteit van meer dan vijf jaar ?2. « L'application conjointe des articles 101 (tel qu'applicable depuis sa modification par la loi du 23/3/2001) et 103 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, lu en combinaison avec l'article 20 de la CCT n° 77bis, et de l'article 39 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, viole-t-elle les articles 10 et 11 de la Constitution en ce que le travailleur qui temporairement, soit à sa demande, soit en réponse à une demande de l'employeur, a réduit ses prestations de travail, et dont le contrat est résilié avec effet immédiat, sans motif grave ni motif suffisant, aura droit à une indemnité compensatoire de préavis (dont la durée sera certes calculée comme s'il n'avait pas réduit ses
...[+++] prestations) et à une indemnité forfaitaire de protection, dont les montants seront tous deux fixés sur base du traitement en cours correspondant à ses activités réduites, dans l'interprétation suivant laquelle l'indemnité de protection doit être calculée sur base de cette [sic ], tandis que le travailleur qui n'a pas interrompu ni même réduit ses prestations, et dont le contrat est résilié avec effet immédiat, sans motif grave, aura droit à une indemnité compensatoire de préavis calculée à partir de la rémunération correspondant à un travail à temps plein et dont le montant sera, apparemment, automatiquement et toujours au moins égal ou supérieur au cumul des deux indemnités (indemnité de préavis et indemnité de protection) auxquelles peut prétendre le premier, lorsque ces travailleurs avaient une rémunération de base équivalente au départ et une ancienneté de service équivalente et supérieure à 5 années ?