Door retroactief de geldigheidsduur van het geslaagd zijn voor het examen te beperken, veroorzaakt de bestreden wet een verschil in behandeling tussen degenen die voor het examen zijn geslaagd en degenen die worden geacht te zijn geslaagd, doordat de situatie van de laatstgenoemden, bedoeld in artikel 21, § 1, eerste en vijfde lid (vroeger eerste en derde lid), van de wet van 18 juli 1991 onveranderd is vermits zij, zonder beperking in de tijd, het voordeel van het vermoeden geslaagd te zijn voor het examen behouden.
En limitant de manière rétroactive la durée de validité de la réussite de l'examen, la loi attaquée crée une différence de traitement entre ceux qui ont réussi l'examen et ceux qui sont présumés l'avoir réussi, en ce que la situation de ces derniers, visés à l'article 21, § 1, alinéas 1 et 5 (jadis alinéas 1 et 3), de la loi du 18 juillet 1991, est inchangée puisqu'ils conservent, sans limitation de durée, le bénéfice de la présomption de réussite de l'examen.