Uit de uiteenzettingen in de verzoekschriften blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10, 11 en 172, eerste lid, van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 13 van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 « betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde », van het verschil in behandeling dat door artikel 39, a), van de programmawet van 27 december 2006 (I) in het leven wordt geroepen tussen, enerzijds, de publiekrechtelijke instellingen die, als overheden, handelingen verrichten die zijn vrijgesteld van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna : btw) krachtens artikel 44 van het btw-Wetboek en, anderzijds, de publiekrec
...[+++]htelijke instellingen die, als overheden, andere handelingen verrichten, in zoverre de eerstgenoemde btw-plichtig zouden zijn, terwijl laatstgenoemde dat niet zouden zijn.Il ressort des développements des requêtes que la Cour est invitée à statuer sur la compatibilité, avec les articles 10, 11 et 172, alinéa 1, de la Constitution, lus en combinaison avec l'article 13 de la directive 2006/112/CE du Conseil du 28 novembre 2006 « relative au système commun de taxe sur la valeur ajoutée », de la différence de traitement que crée l'article 39, a), de la loi-programme (I) du 27 décembre 2006 entre, d'une part, les organismes de droit public qui accomplissent, en tant qu'autorités publiques, des opérations exemptées de la taxe sur la valeur ajoutée (ci-après : TVA) en vertu
de l'article 44 du Code de la TVA et, d'aut ...[+++]re part, les organismes de droit public qui, en tant qu'autorités publiques, accomplissent d'autres opérations, en ce que les premiers seraient assujettis à la TVA, tandis que les seconds ne le seraient pas.