Toch moeten dergelijke « corrigerende ongelijkheden », om bestaanbaar te zijn met het beginsel van gelijkheid en niet-discrimina
tie, slechts in die gevallen worden toegepast waarin een kennelijke ongelijkheid blijkt, moet het verdwijnen van die ongelijkheid als een te bevorderen doelstelling worden aangewezen,
moeten de maatregelen van tijdelijke aard zijn en verdwijnen wanneer het door de wetgever beoogde doel eenmaal is bereikt, en mogen zij niet onnodig andermans rechten beperken (arrest nr. 9/94 van 27 januari 1994, B.6.2; arrest
...[+++] nr. 42/97 van 14 juli 1997, B.20; arrest nr. 157/2004 van 6 oktober 2004, B.79).
Pour être compatibles avec le principe d'égalité et de non-discrimination, de telles « inégalités correctrices » doivent néanmoins n'être appliquées que dans des cas d'inégalité manifeste, la disparition de cette inégalité doit être désignée par le législateur comme un objectif à promouvoir, les mesures doivent être de nature temporaire, étant destinées à disparaître dès que l'objectif visé est atteint et elles ne peuvent restreindre inutilement les droits d'autrui (arrêt n° 9/94 du 27 janvier 1994, B.6.2 et arrêt n° 42/97 du 14 juillet 1997, B.20; en ce sens : arrêt n° 157/2004 du 6 octobre 2004, B.79).