18. stelt vast dat eenoudergezinnen, waarbij de ouder in de meeste gevallen de moeder is, specifieke behoeften hebben en verzoekt de lidstaten en de toetredingslanden dan ook hun steun aan deze gezinnen te verhogen, de aan kinderopvoeding bestede jaren zwaarder te laten wegen en zelfstandige socialezekerheidsrechten te waarborgen;
18. constate les nécessités spécifiques des familles monoparentales, essentiellement des femmes, et demande donc aux États membres et aux pays entrants d'accroître leurs aides à ces familles, de garantir une plus grande prise en compte du temps consacré à l'éducation des enfants et de garantir l'individualisation des droits de sécurité sociale;