2. a) Hoeveel van de geweldplegingen vonden plaats binnen een gezinssituatie? b) Hoeveel in een schoolse omgeving? c) Hoeveel binnen jeugdbeweging of sportvereniging?
2. a) Combien de ces actes de violence ont-ils été commis dans un cadre familial? b) Combien se sont-ils produits dans un cadre scolaire? c) Combien se sont-ils produits dans le cadre d'un mouvement de jeunesse ou d'une association sportive?