Daarin wordt onder andere het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel gewijzigd, maar er wordt gestipuleerd dat `de rijksambtenaar elk woord, elke houding, elk voorkomen vermijdt die van die aard zouden kunnen zijn dat ze het vertrouwen van het publiek in zijn volledige neutraliteit, in zijn bekwaamheid of in zijn waardigheid in het gedrang zouden kunnen brengen'.
Il modifie en effet celui du 2 octobre 1937 mais prévoit que « l'agent de l'État évite toute parole, toute attitude, toute présentation qui pourraient être de nature à ébranler la confiance du public en sa totale neutralité, en sa compétence ou en sa dignité ».