6. benadrukt dat ieder verbouwen van energiegewassen niets mag afdoen aan de mogelijkheden van Europese en derde landen om aan specifieke milieuprioriteiten te werken, zoals het bestrijden van een teruglopende biodiversiteit, de bescherming van bossen, het voorkomen van bodemverarming en het streven naar een goede ecologische waterkwaliteit;
6. souligne que toute culture de plantations énergétiques ne saurait porter atteinte à la capacité des États membres et des pays tiers de poursuivre des priorités environnementales, à savoir notamment mettre un terme au recul de la biodiversité, protéger les forêts, prévenir la dégradation des sols et garantir une bonne qualité écologique de leurs masses d'eau;