De lidstaten kunnen in onderling overleg en voorzover nodig de modaliteiten vaststellen waarmee de goede werking van de wederzijdse bijstand als bedoeld in deze verordening kan worden verzekerd, met name om te vermijden dat het toezicht op personen of goederen wordt onderbroken, hetgeen nadelig zou kunnen zijn voor de vaststelling van handelingen die in strijd zijn met de douane- of landbouwvoorschriften.
Les États membres peuvent décider de fixer d'un commun accord, dans la mesure nécessaire, les modalités propres à assurer le bon fonctionnement de l'assistance mutuelle prévue par le présent règlement, notamment afin d'éviter toute interruption de la surveillance de personnes ou de marchandises qui pourrait être préjudiciable à la constatation d'opérations qui sont contraires aux réglementations douanière et agricole.