Wanneer een lidstaat in geval van uitzonderlijk slecht weer en ruwe zee van mening is dat er groot gevaar bestaat voor verontreiniging van haar zee- of kustgebieden of die van andere lidstaten, moet hij met iedere passende administratieve maatregel verbieden dat schepen die dat gevaar kunnen opleveren de havens in het betreffende gebied verlaten.
Lorsqu'un État membre estime, en cas de conditions météo-océaniques exceptionnellement défavorables, qu'il existe un risque grave de pollution de ses zones maritimes ou côtières, ou des zones maritimes ou côtières d'autres États membres, il doit, par toute mesure administrative appropriée, interdire aux navires susceptibles de créer un tel risque de quitter les ports situés dans la zone considérée.