11. stelt vast dat de begrotingsautoriteit daarmee duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking heeft gebracht dat zij verwachtte dat deze praktijk, die sinds 1 januari 2003 noch op grond van bepalingen van geldende verordeningen inzake de bezoldiging van de leden van de organen noch op grond van toelichtingen in de begroting is toegestaan, zou worden gestaakt;
11. constate que l'autorité budgétaire avait ainsi indiqué, clairement et sans équivoque, qu'elle escomptait l'arrêt de cette pratique, qui, depuis le 1 janvier 2003, n'est plus autorisée ni par les dispositions des règlements relatifs aux rémunérations des membres des institutions, ni par aucun commentaire inscrit au budget;