1. In haar ingebrekestelling van 22 oktober 1999 stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen dat België de bepalingen van artikel 49 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 4 van de richtlijn 77/249/EEG van 22 maart 1977 met betrekking tot het vrij verrichten van die
nsten van advocaten heeft geschonden. De Commissie heeft België verweten de bepalingen van artikel 44, § 1, 1° van het BTW-Wetboek, toegelaten door artikel 28, 3, b), van de Zesde Richtlijn, discriminerend toe te passen door deze te beperken tot de advocaten ingeschreven bij een Belgische balie, terwijl volgens de Commissie
deze vrij ...[+++]stelling, sinds de inwerkingtreding van de BTW, eveneens van toepassing had moeten zijn ten aanzien van de advocaten van andere lidstaten.1. En concluant, dans sa mise en demeure du 22 octobre 1999, que la Belgique contrevenait aux dispositions de l'article 49 du T
raité instituant la Communauté européenne et à l'article 4 de la directive 77/249/CEE du 22 mars 1977 relative à la libre prestation des avocats, la Commission des Communautés européennes a reproché à la Belgique d'appliquer de façon discriminatoire la disposition de l'article 44, § 1er, 1° du Code de la TVA, autorisée par l'article 28, 3, b), de la Sixième Directive, en la limitant aux avocats inscrits au barreau belge, alors que selon la Commission, cette exemption devait s'appliquer également, dès l'entrée en
...[+++]vigueur de la TVA, aux avocats des autres États membres.