De prejudiciële vraag heeft betrekking op het verschil in behandeling dat bestaat tussen personen die hoger beroep aantekenen in een procedure van gemeen recht en hen die verzet aantekenen tegen een verstekvonnis, enerzijds, en diegenen die verzet aantekenen tegen een beschikking genomen op eenzijdig verzoekschrift, anderzijds, in zoverre enkel de eerstgenoemden de verlenging van de termijn voor hoger beroep - bedoeld in artikel 50, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek - genieten tot de vijftiende dag van het nieuw gerechtelijk jaar, wanneer de termijn is ingegaan en verstrijkt tijdens de gerechtelijke vakantie.
La question préjudicielle porte sur la différence de traitement entre les personnes qui interjettent appel dans une procédure de droit commun et celles qui forment opposition contre un jugement par défaut, d'une part, et celles qui forment opposition contre une décision prise sur requête unilatérale, d'autre part, en tant que seules les premières bénéficient de la prorogation du délai d'appel - visée à l'article 50, alinéa 2, du Code judiciaire - jusqu'au quinzième jour de l'année judiciaire nouvelle, lorsque le délai prend cours et expire pendant les vacances judiciaires.